Ergens in het weekend zag ik een muisje over m’n aanrecht rennen en in een hoek tussen de niet goed aansluitende plankjes wegduiken.
Een klein minimuisje. Zó schattig.
Maandag trof ik op straat een buurvrouw en ik weet niet meer hoe het kwam maar we hadden het opeens over muizen in huis. Zij begon erover, denk ik. Ik wil niet bekend staan als iemand met ongedierte. Maar toen zij vertelde over haar muizen gaf ik wel toe dat ik ze óók had.
Ze vertelde over muizenvallen. Dat ze er zo drie hadden gevangen. Eentje had de val op het neusje gekregen (ipv dodelijk op de nek) dus die zou wel veel pijn hebben gehad, vermoedde ze.
Na dit verhaal neem ik me voor de eigen muisjes misschien niet per se te koesteren, maar er ook geen stappen tegen te ondernemen.
Leef en laat leven.
Net ga ik naar beneden om een glas wijn in te schenken.
Op de platen van het plafond in de keuken is zoveel geren en gepiep dat het lijkt alsof er zojuist een muizenkleuterschool is uitgegaan.
Of een familie muis heeft slaande ruzie.
Naast mij staan Sammie en Guus. Die doen of ze niets horen.
(slappe hap)
Zelf spreek ik de muizen toe.
Over de regels die hier gelden.
Zoals: wanneer ik beneden rondloop, wil ik *niets* horen. Ik wil niet weten dat er niet twee snoezige minimuisjes in mijn huis huizen maar misschien wel twintig. Of dertig. Of honderd.
Dus: mondjes toe en pootjes niet bewegen.
Tot ik naar bed ben. Dan: ga je gang.
Hebben we dat goed begrepen?
Het wordt stil boven mijn hoofd.
‘We’ hebben het dus inderdaad begrepen.
Heel goed. Dan weten we nu allemaal waar we aan toe zijn.
Geef een reactie