Ik schrijf voor Fanlog (voor volgende week zondag) een verhaal over de favoriete vakantiebestemming van de Radio 1 Journaal-medewerkers.
In de lead moet iets komen over ‘op vakantie’. Of is het ‘met vakantie’?
Ik zou er niet van wakker liggen (doe ik trouwens nog steeds niet) maar ik wil niet meteen in de tweede zin al lezers doen afhaken wegens mijn foutief taalgebruik.
Opgezocht dus.
Vraag
Ga je op of met vakantie?
Antwoord
De twee voorzetsels zijn beide mogelijk, soms met verschil in betekenis.
Toelichting
Zowel met vakantie zijn/gaan als op vakantie zijn/gaan is mogelijk. Het bezwaar tegen op vakantie dat het een contaminatie is van op reis en met vakantie, is niet juist. Op vakantie zou volgens sommige naslagwerken gebruikelijker zijn bij katholieken; protestanten zouden gewoonlijk met vakantie zeggen. Volgens andere naslagwerken is op vakantie gebruikelijker beneden de Moerdijk (België inbegrepen) en met vakantie in het noordelijke deel van het taalgebied.
De meeste taalgebruikers voelen overigens een betekenisverschil tussen op vakantie zijn en met vakantie zijn. Op vakantie zijn heeft de meer letterlijke betekenis ‘ergens verblijven als tijdverdrijf in je vrije tijd’, terwijl met vakantie zijn ook ‘niet hoeven te werken, niet-actief zijn’ (of, nog ruimer: ‘weg’) kan betekenen.
(Bron)
Zoals ik al eens zei: eens een katholiek meisje uit Brabent, altijd een katholiek meisje uit Brabant ook al geloof ik niet meer in de maagd Maria.