Gedachtig Carrie Bradshaw zit ik nu in een hemdje en een boxer short op bed met een klein laptopje, steek een sigaret op, peins in de verte en typ: hoeveel contact is genoeg.
Okee.
Vergeet hemdje en boxer short etc.
Ik zit te denken over email-contact.
En voor de zekerheid: niemand die dit leest moet zich aangesproken voelen want de aanleiding is iemand in een ver buitenland die niet eens wéét van dit weblog.
Ik mail graag.
Dat is 1.
Met sommigen meer dan met anderen.
Wat meestal ‘organisch’ is in de zin dat het ene contact om meer intensiteit vraagt dan het andere.
Soms ontstaat ergens een hiaat en denk ik dat de ander mij verwijt dat ik niet snel of goed reageer(de) en de ene keer trek ik me dan aan en probeer het te verhelpen en dan weer denk ik: ja, kijk – JIJ kunt natuurlijk óók wat doen.
Wat me soms aanvliegt is iemand met wie ik een nieuw contact heb (meestal via een gemeenschappelijke hobby of Facebook oid) die mij overstelpt met mail. Drie-vier per dag minstens en als ik niet direct terugmail: heb je m’n mail wel gehad?
Daarvan krijg ik het benauwd.
Dan denk ik dat ik de wisseling in (voor mij:) normaal vaarwater heb en opeens stopt de ander met schrijven.
Eerste reactie: is wel rustig.
Dan: heb ik iets misdaan?
Daarna: wil ik dat het weer goed wordt?
Wat zou betekenen: een mail sturen met het risico weer in de 3-4 mail per dag spiraal te belanden die me wurgt gelijk een boa constrictor.
Redelijk denkend zou je kunnen zeggen: schrijf dan dat je wel contact wil maar zonder wurgen.
Maar dat veronderstelt weer een betere, intiemere, vertrouwder relatie met iemand die je alleen via een pril email-contact kent.
Mm – kan iemand dit nog volgen?
En dat is dan weer zo’n zin waarmee Carrie Bradshaw nimmer nooit haar columns zou eindigen.