Om half zeven word ik spontaan wakker uit een droom waarin ik in een spiegel keek en keihard werd geconfronteerd met een zeer oud, rimpelig wijf dat ook nog rare permanentkrulletjes had. Dat was *ik* dus.
Logisch dat de man waarop ik – in de droom – mijn zinnen had gezet homo bleek.
Ik beluister het Radio 1 Journaal dat voor de verandering op zaterdag hartstikke leuk is.
Ik voer knagers en kippen. En en passant ook mussen en kauwtjes en duiven en eenden.
Ik zet espresso en denk al aan het verhaal dat ik dadelijk moet schrijven.
Wanneer van onder de friteuse hét muisje op me afloopt. En *krijs* doe ik waardoor hij/zij zich kapot schrikt en weer onder de friteuse verdwijnt. Met het puntje van zijn staart nog net erbuiten.
Ik geneer me. Hoe kan ik nou zo schrikken van een muis.
En arm beest, nou is-ie bang.
Zodat ik een stukje kaas voor ‘m neerleg net naast de friteuse.
In de kamer ligt Guus in een doos. En kijkt verstoord op. Vanwege die gil.
Niet dat hij het niet kán, muizen vangen.
Maar deze blieft hij niet vermoed ik.