Ik wou iets schrijven over de eenden die mijn tuin teisteren.
Foto’s nam ik eerder deze week. Ik koos er eentje uit en zette die vast klaar.
Maar eerst liep ik de tuin in om de knagers wat appel te geven en wat bamboe (waar ze gek op zijn).
Ook wou ik kijken hoe het met Nienke was die vanochtend iets trager at dan de anderen (maar wel: at en ook: dronk).
Ik zie het direct: een achterlijfje met pootjes gestrekt uit de ingang stekend.
Wat de andere caven niet deert, die lopen er overheen. Er is immers eten.
Ik haal Nienke uit het hok en leg haar in een kistje.
Waarna ik ga twijfelen. Is ze wel dood. Ze ziet er dood uit. Ze voelt stijf. Maar ook weer niet zó stijf. Ze is koud. Nou ja, niet-warm. Maar hoe warm of koud moet een caaf eigenlijk zijn.
Ik zet het kistje neer. Ik raak haar aan. Ik beweeg een pootje. Zie ik echt geen beweging? Een reactie in haar ogen?
Volgens mij is ze echt dood. Maar volgens mij ben ik nog niet toe aan in een krant wikkelen en laten zakken in de groene bak.
Ik baar haar op in de schuur. Tot we allebei zo ver zijn.