Vandaag, toen R, en ik met volle karren voor katten, knagers en kippen (en andere vogels) door Ranzijn liepen dacht ik: wanneer het wat beter weer is moeten we wat goudvissen erbij kopen.
Erbij, bij de twee die we deze winter hebben doorgeholpen.
Met een net over de vijver tegen erin vallende bladeren.
Met een pomp om water uit de sloot bij te pompen tegen droogvallen.
Vanmiddag zie ik opeens een reiger naast de vijver staan.
Ik ren naar beneden, sta wild te gebaren voor het raam van de woonkamer (geen sjoege), gooi hárd de schuurdeur open.
Reiger (wat heeft zo’n beest een groot hóofd! en wat een nare lange snavel!) negeert me. Of beter: hij ziet me wel maar denkt ‘ze kan me wat’. En wanneer ik op hem afloop gaat hij even verderop in de tuin achter een struik staan.
Weer later: daar staat-ie wéér.
Nu reageert reiger iets alerter en vliegt na een lichte aarzeling weg.
Sindsdien ben ik een paar keer gaan kijken.
Mijn lieve, grote, plompe, de winter goed doorgekomen goudvissen – ze zijn niet meer.
Ik vind het hartstikke zielig want ik was (raar misschien, maar toch) aan ze gehecht.
Reigers zijn de vrees van iedere vijverbezitter. Ook in woonwijken roven ze alles weg.
Als je vissen wil, dan moet er permanent gaas over je vijver.
Hartstikke jammer van je goudvissen -sterkte ermee.