Sinds ik me verdiep in begraafplaatsen komen de doden dichterbij.
Ik stop ze minder ver weg. Ik stel me voor ze open. Soms. Een beetje.
Dat is niet altijd fijn.
Met mijn vader (bv) had ik tijdens zijn leven weinig contact.
Nu duikt hij soms op in mijn bewustzijn. Niet zoals hij was maar zoals ik denk dat hij zich mogelijk voelde.
Dan heb ik met hem te doen. En dat doet ook weer pijn. Een pijn die ik eigenlijk niet wil.
Mijn man is er vaak de laatste tijd.
Ik zie hem komen aanlopen op 1 verder helemaal niet zo leuke kampeerplek ergens in de woestijn. Zijn armen vol hout dat we later zouden verstoken.
Ik zie hem naast me zitten op een andere, veel leukere kampeerplek, allebei op een ministoeltje.
Thee in een plastic mok met een theezakje. Boeken.
Andere doden zie ik niet. Mijn moeder bv.
Ik weet niet waarom. Want ze was heel belangrijk voor me.
Oma is er vaak. Zeurderig zoals ze de laatste jaren kon zijn.
En met de prima groentesoep die ze maakte en die ik erna namaakte maar nooit zo lekker als zij.
Ik benijd de mensen die denken dat er een hemel is en dat je daar iedereen terug ziet.
En terwijl ik het optik denk ik.. nou… wil ik iedereen wel terugzien? Want goede herinneringen is 1 ding maar er zijn ook een hoop klote herinneringen.
En hoe doe je dat dan wanneer ze je staan op te wachten achter de hemelpoort.
Geef een reactie