Om half drie is het uit met de nachtrust en begint het gepieker.
Ik hoor het vijf uur slaan, zie tien over vijf en dan beginnen de dromen.
Ik sta in mijn ochtendjas op een groot plein. Het is er verlaten maar uit een overigens donker café komt harde stampmuziek. Ik doe de deur van een huis open. Het ligt onder het stof. Het is niet mijn huis.
Ik loop door een stad, iedereen zingt er. Richard Strauss zo te horen. Wel vrolijk.
Ik begin ook te zingen, ik wil er bij horen. Dan merk ik dat ik niet gezien word. Mensen kijken langs me heen, lopen door me heen. Ik besta niet.
Ik word wakker en overal gaan wekkerradio’s aan die ik 1 voor 1 uitzet maar dan beginnen er weer andere. Over mijn kamervloer loopt een cavia en daar is er nog 1 en daar nog 1 en ook Nina is erbij en ‘aha’ denk ik: ik droom dus want dat kan niet – die is dood.
Ik ga naar beneden en daar zijn werklui. Een wil me laten zien dat er een diep gat is in het halletje. Kan me niet schelen: doe er dan iets aan. De andere twee willen ook mijn aandacht. Ik wil weg en zeg: gaan jullie maar aan het werk, ik ga boven naar het Radio 1 Journaal luisteren.
Maar de trap is gebarricadeerd met een stoel en met kussens en ik probeer me er langs te worstelen en ik word nijdig want ik denk dat dit niet kán en dat ik het dus moet overwinnen.
Dan gaat de echte wekkerradio.
En ergens midden in de nacht heb ik nog gedacht: ik druk ‘m uit en sta later op.
Nu: no way.
Ik moet ontsnappen aan mijn ziel.
Geef een reactie