Ik maak een lange wandeling door de natuur met een echtpaar.
Kijk, zeg ik, en wijs ze op twee wilde ezeltjes links in een ravijn.
En kijk: achter ons een wild zwijn.
Het zwijn nadert en volgt mij.
Ik ben bang maar wil mijn angst niet tonen dus houd ik het mijn hand voor en die likt hij.
Dan bijt hij er ook in. Eerst zacht, dan harder.
Ik ben nu écht bang.
De man van het echtpaar bemoeit zich ermee.
Hij zegt tegen het zwijn dat het weg moet gaan.
Na een aarzeling doet het dat ook.
Opluchting. En tegelijk vind ik zielig.
Wakker denk ik: dit was geen leuke droom.
Later denk ik: dat zwijn stáát natuurlijk ergens voor.
Mijn ziel wil me weer eens iets zeggen.
zou het wilde zwijn misschien een beetje grote cavia zijn 😉
En dat ik het dan zelf wat ‘veel’ vind worden – zoiets?
Maar het zwijn had wel héél grote tanden, hoor!
maar het ging weer weg… (da’s toch goed nieuws)
en dan heb ik het niet over de cavia’s hoor ;-( meer over waar dat wilde zwijn voor staat.
Het zwijn luisterde in elk geval – misschien een optie?
Je houdt je hand voor, ondanks de angst. Dat vond ik de meest opmerkelijke aktie.
Kijk, dat doe je dan wel zelf. Hoewel je er eigenlijk al bang voor bent -maar dat mogen anderen niet weten- geef je iemand door je hand uit te steken de gelegenheid je pijn te doen. Lees ik.
Het is typisch jij, Jeanne: hoewel je eigenlijk niet durft laat je telkens veel van jezelf zien en bijten wij loglezers regelmatig in je hand…
Wat een mooie duiding, Theo.