Ik ben in een gezelschap van juristen.
Ik krijg ruzie met een meisje. Achter in de twintig. Ietsje slutty.
(vriendinnetje van de hoofdofficier, fluistert men – en tevens zijn secretaresse)
De ruzie loopt hoog. Ik gooi tomaten en eieren naar haar.
En ga dan achterin de zaal zitten.
Waar mensen naar me kijken.
Sommigen sort of amused. Anderen woest.
Iemand staat op en leest me de les.
Dan komt de opperjurist binnen die ik nog ken van vroeger, maar vroeger is heel erg vróeger en ik ben dus heel erg verrast wanneer hij zonder ook maar een nader onderzoek in te stellen zegt dat ik juist heb gehandeld.
Nou – whoa – fijn.
Waarna ik met deze man en een andere vrouw naar het station wandel. In het donker.
We moeten over een smalle balk boven water waaruit een hand van een (dood) mens naar boven steekt.
Ze loodsen me er langs.
Best een leuke droom denk ik bij het wakker worden.
Maar ook raar. Want had ik wel gelijk in het conflict met dat meisje?
Maar wat de in de droom zoveel bevrediging gaf: al die mensen die er waren die ik kende uit mijn vorige leven en die me al tien jaar negeren en hier zo niet mijn kant kozen ook weer niet tégen me kozen.
Alsof ik bij ze hoorde. Toch, een beetje.
(rare droom: ze hebben me op een enkeling na direct na de dood van m’n man keihard laten vallen – wil ik dat in mijn fantasieën wegpoetsen?)
Geef een reactie