Ik weet niet wat ik ga eten. Ik weet niet eens óf ik (echt) ga eten.
Dus sta ik in de keuken doppinda’s naar binnen te proppen wanneer Guus binnen komt met ‘kleine prooi’.
Zo klein dat ik zonder bril niet direct zie wat het is.
Het is een winterkoning.
O – shit!
(en mussen zijn ook heel erg maar de winterkoning, dat mini-vogeltje met het grote geluid en het parmantige staartje – dat doet pijn)
Ik pak op – voorzichtig, want stel dat het nog leeft dan wil ik het niet meteen dooddrukken.
Het leeft en vliegt tegen een gordijn. Waar ik het wéér pak en nog een keer laat ontsnappen.
Nu beneden én boven (ik zag niet waar het heen ging) alle ramen open.
You go – winterkoning!
Tien minuten niks.
Dan opeens: tegen een gordijn. Waar Sammie ‘m (jump! 2 meter hoog) moeiteloos uit plukt.
En (stom!) neerlegt zodat ik een op het oog érg dood slap vogeltje oppak, naar het open raam draag, een schietgebedje zeg (die bidprentjes gaan niet in je kouwe kleren zitten) en dan vogeltje op een gestrekte hand buiten het raam hou.
Heel even niks.
Dan wég vliegt winterkoning.
‘Mijn dag is weer goed’ klinkt misschien wat overdreven maar ja, dit is zo’n moment van geluk.
Hippo zegt
Pfieuw. Goed afgelopen.