Na een paar dagen alleen maar door Moab héén rijden besluit ik te doen wat de andere toeristen doen.
Ik ga het stadje bekijken en: ik ga winkelen.
Intussen weet ik dat het er door de week en mn op de vroege ochtend niet zo gruwelijk is als in het weekend.
Geen auto’s bumper aan bumper, geen hordes elkaar bij de souvenirswinkels verdringende toeristen.
Eerst ga ik naar boekwinkel Back of Beyond.
Die was er al zolang ik in Moab kwam.
Een mooie, ruime winkel met een gevarieerd aanbod en aardig, deskundig personeel.
Een helder verlichte winkel, in mijn herinnering. Met zithoekjes om op je gemak de boeken te kunnen bekijken.
De winkel is nog even groot maar heel anders ingedeeld.
Mogelijk efficiënter in die zin dat er meer in kan.
Maar de vele hoge kasten maken hem voor mij niet uitnodigend en op dat ene bankje met wél licht na, is het er tamelijk donker.
Ik zie ook maar 1 personeelslid, een meisje aan de kassa dat zonder op te kijken ‘hi how are you’ zegt tegen iedereen die binnenkomt.
Ik koop een paar boekenleggers om cadeau te doen, maar niets voor mezelf.
De boekhandel die ooit ietsje verderop in de straat lag bestaat niet meer.
Maar aan de overkant is een winkel met tweedehandsboeken.
Goed gesorteerd, alles keurig op alfabet en overal handige lijstjes met: als je van X houdt, houd je misschien ook van… en dan volgen een stel andere auteurs.
Hier koop ik twee boeken over dieren.
Aan deze ‘Plaza’ liggen ook wat winkels met dingen die toeristen leuk vinden.
In een etalage zie ik strijdbare bumperstickers.
Ik stap naar binnen maar daar blijken ze niet te koop – ze waren een lokkertje.
Wel zijn er magneetjes zoals ik die leuk vind (die 5 dollar kosten en die jullie nog niet zouden willen hebben als ik ze gratis weg gaf – hoewel, dan misschien nog nét wel, aangenomen dat ik ook de verzendkosten voor mijn rekening zou nemen).
Ik koop er vijf.
Voor het eigen magnetenbord.
Daarna loop ik nog een kledingwinkel binnen en nog een maar daar vind ik niets.
Bij de Rim Cyclery koop ik twee paar Teva-slippers.
Dan ben ik uitgewinkeld en loop nog wat rond.
Ik zie best leuke straatjes en ik zie -het is wat later op de ochtend- ook weer een hoop toeristen.
Ik stap weer in de auto, neem een verkeerde afslag en sta opeens voor het ziekenhuis waar ik 15 jaar geleden zoveel tijd heb doorgebracht.
In onzekerheid, in hoop, in vrees.
Ik zie ons wachten bij de Eerste Hulp, ik herinner me die ene verpleger (Steve?) ik herinner me dat ene leuke moment dat een man een wachtruimte binnenkomt, me aankijkt en stokstijf blijft staan: ik lijk, zegt hij, op Diane Keaton.
Ik herinner me zitten aan het bed.
Stapels boeken aandragen, gekocht bij – inderdaad – Back of Beyond.
Een gecko van stof die ik kocht omdat hij mogelijk geluk zou brengen (niet dus).
Al die onderzoeken.
Niks konden ze vinden.
Tot het: je moet met spoed naar het ziekenhuis in Salt Lake City, het is kanker.
De nachtelijke tocht erheen.
Ik aan het stuur en Lodewijk op kussens in de achterbak.
Kussens gekregen van de vrouw van de Red Rock Lodge (tegenover de Rim Cyclery) waar we toen verbleven wanneer Lodewijk *niet* in het ziekenhuis lag en waar ik zoet boekjes zat te lezen op het bankje voor mijn kamer als ik niet op bezoek was in dat ziekenhuis.
Ik heb me nog afgevraagd of die vrouw (Billy?) er nog zou werken.
Ik ben er niet langs gegaan want wat moet je zeggen? “Ik was hier 15 jaar geleden met mijn man en o ja hij is dood en hoe gaat het met jullie?”
Maar dat ziekenhuis dus.
Het Allen Memorial Hospital.
Dat bleek gesloten. Dicht. Opgedoekt.
Verplaatst naar elders.
Maar het gebouw: dat is dicht.
Ik ben uitgestapt, ik ben er omheen gelopen.
De parkeerplaats. De hoofdingang. De zijingang.
Ik heb niet naar binnen gekeken.
Op de een of andere manier werkte het bevrijdend, dat het ziekenhuis dicht was.
Ik zou het ook nooit zijn gaan zóeken.
Nare herinneringen zoek ik niet met opzet op.
Maar nu belandde ik er bij toeval en dat was goed.
Geef een reactie