Maandag komt hier iemand (daarover later meer) die ik van vroeger ken.
Gewoon ‘ken’ niet ‘kén’.
Dat zijn van die momenten dat ik naar mijn huis kijk en denk: o got.
Dus toen mijn werkster kwam gevraagd of ze alles een ietsje anders kon stapelen zodat het een ietsje minder erg leek.
In de hoop dat ze ‘ja hoor’ zou zeggen en ‘ga jij maar naar je kamer’.
Maar ze wou dat ik bekeek wat ik had en er iets van vond omdat ze anders niet wist waar ze het kon wegstoppen.
Het bekende ‘dingen onder ogen zien’ wat nooit erg feestelijk is.
Zodat ik na een uur lukraak dingen belangrijk en niet belangrijk ging vinden en ‘zet maar ergens in een hoek’ ging doen.
Dit was de situatie vanochtend en daar onder de situatie nú.
Ik ben doodmoe.