De bel gaat.
Ik denk: de postbode.
Of misschien buurvrouw E. die wel eens aanbelt als ze iets wil afgeven voor de knagers.
Ik trek de scrunchy uit mijn haar, hol naar beneden en op de stoep staat een man.
Mm.
Deur geopend.
“Jeanne?” vraagt de man vriendelijk lachend.
Ja.
Hij noemt zijn naam.
Ik heb met hem op de lagere school gezeten en ben nu met hem Facebook-bevriend.
Hij was in de buurt, zegt hij.
En toen dacht hij: aanbellen.
Ik sta verstijfd en weet (of: denk te weten) dat hij verwacht dat ik nu zeg “leuk, kom binnen”.
Hij vraagt wat ik ervan vind dat hij langs komt.
Ik zeg dat ik me voel overvallen.
En dat wanneer iemand aankondigt zoiets in de zin te hebben ik altijd zeg: niet doen.
O, zegt hij.
En: “Dat is wel duidelijk.”
Dat is het zeker.
Volgen nog wat minuten ongemakkelijk tegenover elkaar staan die zo’n beetje door hem worden gevuld en dan zegt hij “ik kom nog wel eens langs” waarvan ik van harte hoop dat het bij wijze van spreken is.
Hoe vaak moet ik zeggen en schrijven dat ik gedragsgestoord ben en dat ik totaal van slag raak door onverwacht bezoek?
Voor alle zekerheid aan die loglezers die ook ooit zoiets overwegen: niet doen! niet eens dénken!
Zit hier nog na te trillen van ellende…
O gossie, ik zie het voor me. Wat een schrik. Wel heel leuk beschreven weer!