Het ene moment denk ik: ik wil nog geen andere kat.
Een paar uur later struin ik alweer op internet de asiels langs en aarzel ik over een drietal: twee bang, een sociaal, en door die sociale worden de bange ook socialer.
Ietsje. Maar mogelijk tzt méér.
Drie.
Dat vind ik een goed idee.
Ik hád er ook jarenlang drie: Eebje, Guus en Sammie.
Waarom die haast?
Omdat ik zoveel trips heb gepland.
En uitgerekend deze periode is betrekkelijk triploos.
Eén eind februari, één tweede helft maart, dan eind april naar Amerika.
En wanneer ik terug kom beginnen de opera festivals en ben ik regelmatig 2x per maand weg en dan weer de hele maand augustus.
April is te laat – dan zijn de katten amper aan mij gewend of ze krijgen R. drieëneenhalve week als oppas.
Begin maart zou misschien nog kunnen.
Maar *nu* of in elk geval *snel* is voor het wennen beter.
Dan leren ze meteen dat ik soms weg ben maar dat L. dan eten geeft.
En dat R. soms langer op ze past.
Het beste zouden kittens zijn.
Die wennen makkelijker én zijn makkelijker om verliefd op te worden.
Maar er zijn nu geen kittens tenzij misschien bij een fokker maar die wil ik niet.
Vandaag denk ik nog eens na over die drie.
Ik stel me voor dat twee de hele dag onder de bank of het bed of ergens anders verstopt zitten en woest naar me blazen als ik ze naar hun idee te na kom.
Ik heb er geen geduld voor.
(= conclusie na twee dagen)
Geef een reactie