Wanneer ik terug kom is het vaste patroon dat Guus het pand verlaat (ik zie nog net zijn staart wegglippen door het luikje naar de bijkeuken), dat Sammie zich verstopt onder het bed en dat Eebje in de woonkamer zit en wanneer ik haar benader reageert met: ‘ze komt me vagelijk bekend voor maar echt pluis is het niet dus ik ga onder een stoel zitten’.
Vandaag lijkt Eebje iets toeschietelijker: ik kom haar niet alleen bekend voor, ik zou ook best wel eens ‘ok’ kunnen zijn maar daar moet ze even over nadenken.
R. zet koffie voor me, wijst me wat veranderingen aan (mooie! goeie! grote!) en dan breng ik hem naar de bus en kom tien minuten later terug.
Eebje weet nu zéker dat ze me kent. Ze ruikt aan mijn hand, geeft die een voorzichtig kopje, mar aaien is link.
Sammie komt binnen. Hij loeit enthousiast maar mij laten aaien? Liever kopt hij Eeb en draait achtjes.
Dan Guus, ook al binnen (nat – net geregend). Ik vóel ‘blij’ maar ook hij kiest voor rondjes maken, de andere katten kopjes gevend.
Ik zit op de keukenvloer, ze naderen, ze ruiken, ze geven *bijna* kopjes.
Een uur later val ik in bed (ik sliep een etmaal niet). Sammie loeit een kwartier om het bed heen (heel fijn: kom er dan gewoon óp liggen, man!).
Dan kruipt hij in mijn armen en wanneer ik twee uur later wakker word ligt Guus tegen mijn hoofd en nog een uur later liggen Sammie én Guus tegen mijn hoofd en ook nog in elkaars armen.
Eebje kwam even kijken. Ik noodde haar op bed. Maar ze is nog niet zo ver.
Straks misschien. Of anders morgen.
Wat zijn katten toch bijzondere dieren, altijd weer even aftasten om dan tot de conclussie te komen dat het helemaal goed is 🙂